SV | Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israel tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals. |
WLC | וַיֶּאְסֹ֤ר יֹוסֵף֙ מֶרְכַּבְתֹּ֔ו וַיַּ֛עַל לִקְרַֽאת־יִשְׂרָאֵ֥ל אָבִ֖יו גֹּ֑שְׁנָה וַיֵּרָ֣א אֵלָ֗יו וַיִּפֹּל֙ עַל־צַוָּארָ֔יו וַיֵּ֥בְךְּ עַל־צַוָּארָ֖יו עֹֽוד׃ |
Trans. | wayye’əsōr ywōsēf merəkaḇətwō wayya‘al liqəra’ṯ-yiśərā’ēl ’āḇîw gōšənâ wayyērā’ ’ēlāyw wayyipōl ‘al-ṣaûā’rāyw wayyēḇəḵḵə ‘al-ṣaûā’rāyw ‘wōḏ: |
Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israël tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan zijn hals.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!